De rasstandaard van de boxer (Deutscher Boxer)
1. Voorbeschouwingen.
- Vertaling: Stephan Mestdagh (op basis van de oorspronkelijke Duitse versie)
- Land van herkomst: Duitsland.
- Inwerkingtreding van de originele rasstandaard (FCI. nr. 144): 01/04/08.
- Gebruik: gezelschapshond, waak- en werkhond.
- F.C.I.-classificatie:Groep 2. Pinschers & Schnauzers - Molossers - Zwitserse Sennenhonden. Sectie 2.1. Dogtype Molosser. Met werkproef.
2. Kort historisch overzicht.
Om deze opdracht naar behoren uit te voeren moest de hond brede kaken hebben, het liefst met wat ruimte tussen de tanden, zodat een stevige greep (beet) op het wild mogelijk was.
Bullenbijters die het meest geschikt waren voor deze taak kwamen in aanmerking voor de fok.
Voordien waren alleen de werk- en gebruiksmogelijkheden in ogenschouw genomen. Door selectieve fok kon een hond voortgebracht worden, die een brede snuit en een omhoog gerichte neus heeft.
3. Het algemene beeld.
4. Belangrijke verhoudingen.
- 4.1. De lengte van het lichaam / schouder (schoft) hoogte:
- 4.2. Diepte van de borst / schofthoogte:
- 4.3. De lengte van de neusbrug / lengte van het hoofd:
5. Het gedrag en het karakter.
6. Het hoofd.
Het hoofd geeft de boxer zijn karakteristiek uiterlijk. Het moet in goede verhouding zijn met het lichaam en niet te licht of te zwaar tonen. De snuit (het vooruitspringende gedeelte van het hoofd) moet breed en krachtig zijn. De schoonheid van het hoofd hangt af de harmonische maatverhouding tussen de snuit en de schedel.
Vanuit welke hoek het hoofd ook bekeken wordt (hetzij van voren, hetzij van boven, hetzij van opzij) de snuit moet altijd in de juiste verhouding zijn tot de schedel en moet niet te klein lijken. Hoe meer de snuitbreedte de schedelbreedte benadert, des te beter.
Het hoofd moet droog zijn zonder plooien, hoewel natuurlijk rimpels kunnen gevormd worden als de hond alert is. Van de neuswortel lopen de rimpels altijd aan twee kanten naar beneden.
Het donkere masker is beperkt tot de snuit en moet in sterk contrast staan tot de kleur van het hoofd zodat het gezicht niet somber of donker toont.
- 6.1. De schedel:
- 6.2. Het gezicht:
De neus is breed en zwart, enigszins naar boven gericht met wijde neusgaten. De neuspunt ligt iets hoger dan de neuswortel.
De snuit is krachtig ontwikkeld in driedimensionaal: niet puntig, noch smal, niet kort of een gebrek aan diepte. Zijn vorm wordt beïnvloed door de vorm van de kaak, de plaatsing van de tanden en de kiezen (hoektanden) en de vorm van de lippen.
De onderdelen van het gebit moeten zover mogelijk uit elkaar geplaatst zijn. Ze moeten van goede lengte zijn, waardoor de voorkant van de snuit breed wordt, haast vierkant, waarbij een stompe hoek met de neusrug wordt gevormd. Aan de voorkant rust de rand van de bovenlip op de rand van de onderlip. Van de zijkant gezien mag het deel van de onderlip dat naar boven loopt, de kin, niet duidelijk over de bovenlip uitkomen. Ook mag de kin niet verstopt zitten onder de lip, maar moet in voor- en zijaanzicht duidelijk zichtbaar zijn.
Wanneer de mond gesloten is, mogen het gebit of de tong niet zichtbaar zijn. De middengroef in de bovenlip is duidelijk zichtbaar.
De lippen voltooien het uiterlijk van de snuit. De bovenlip is dik en vlezig. De bovenlippen vullen de ruimte op die gevormd wordt door de ondervoorbeet en worden gedragen door de kiezen (hoektanden).
- 6.3. De kaken en het gebit:
De beide kaken eindigen aan de voorzijde niet in een loodrecht vlak, maar het ondergebit steekt vooruit en buigt zich licht omhoog. De boxer heeft een ondervoorbeet. De bovenkaak is breed bij de schedel en verloopt ook breed naar voren, daarbij nauwelijks smaller wordend.
Het gebit moet sterk, gezond zijn en de tanden moeten zo regelmatig mogelijk geplaatst zijn. De hoektanden staan zover mogelijk van elkaar verwijderd. De snijtanden staan in een rij: in de bovenkaak in een naar voor gebogen lijn, in de onderkaak in een zoveel mogelijk rechte lijn.
De wangen zijn in verhouding tot de sterke kaken ontwikkeld zonder overdreven bolling. Ze sluiten met een lichte boog aan op de snuit.
De ogen zijn zo donker mogelijk; niet overdreven klein, noch uitpuilend, noch diepliggend. Ze drukken energie en intelligentie uit en mogen nimmer een sombere, dreigende en nog veel minder een grimmige indruk maken. De oogranden moeten donker zijn.
De natuurlijke (niet gecoupeerde) oren zijn harmonisch van formaat. Ze staan wijd uit elkaar op het hoogste punt van de schedel. In rust liggen ze vanaf de bovenschedel vlak tegen de wangen aan en draaien naar voren met een duidelijke vouw wanneer de hond aandachtig is.
7. De hals.
De bovenlijn loopt in een elegante boog van de duidelijk gemarkeerde nek tot de schoft. Hij moet van een goede lengte zijn, rond, sterk en gespierd.
8. Het lichaam.
Vierkantig, dat rust op stevige, rechte benen. De schoft is goed geaccentueerd. De rug zelf en de lenden zijn kort en recht, breed en gespierd.
Het kruis is enigszins aflopend, breed en slechts licht gebogen. Het bekken is lang en breed, vooral bij de teven.
De borst is bijzonder diep, en reikt tot de ellebogen. De voorborst is goed afgetekend. De diepte van de borst is gelijk aan de helft van de schofthoogte. De ribben zijn behoorlijk gebogen (maar niet te tonvormig), goed naar achteren doorlopend.
De buikbelijning loopt in een elegante lijn naar achter. De korte stevige flanken zijn enigszins opgetrokken.
9. De staart.
Eerder hoog dan laag aangezet. De staart is van normale lengte en wordt natuurlijk (niet-gecoupeerd) gedragen.
10. De ledematen.
- 10.1. De voorhand:
-
10.2. De achterhand:
11. Het gangwerk.
12. De huid.
Droog, elastisch en zonder plooien.
13. De beharing.
Kort, hard, glanzend en dicht aanliggend.
Kleuren: geel of gestroomd
Geel komt in de meest verschillende schakeringen voor: van lichtgeel tot donker hertenrood, waarbij de middentinten het mooist (geel-rood) zijn. Het masker is zwart.
De gestroomde kleur kan gaan van een heel lichte stroming tot een zeer donkere stroming die er bijna zwart uitziet. De grondkleur (het gele) en de zwarte stroming moeten duidelijk gescheiden zijn en goed contrasteren. De strepen lopen parallel met de ribben.
De witaftekening mag niet afgewezen worden en kan er soms heel aantrekkelijk uitzien.
14. Maat en gewicht.
Schofthoogte: reuen: 57 - 63 cm - teven: 53 - 59 cm
teven met een schofthoogte van 56cm wegen ongeveer 25kg.
15. Fouten.
Elke afwijking van voornoemde punten moet als een fout beschouwd worden en zal bestraft worden in verhouding tot de afwijking.
- 15.1. Gedrag en karakter: gebrek aan karakter
- 15.2. Het hoofd:
-
15.3. De hals: te kort of te dik; keelhuid
-
15.4. Het lichaam:
- 15.5. De staart: lage aanzet; afgebroken of knik in de staart
- 15.6. De voorhand: naar buiten gedraaide poten (Franse stand); losse schouders; losse ellebogen; te zwakke polsen; hazenpoten; vlakke spreidvoeten
- 15.7. de achterhand: zwakke spieren; overhoekte of ondergeschoven achterhand; sabelbenen; koehakkigheid; hakkeneng; hazenpoten; vlakke spreidvoeten
- 15.8. Het gangwerk: waggelende gang; korte passen; stijve gang
- 15.9. Vachtkleur:
- 15.10. Fouten die tot uitsluiting leiden:
Boxers met een aangeboren korte staart.
NB: De reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels hebben.